Information

Enkele feiten


Enkele feiten

Vóórkomen

Incidentie /Prevalentie

De incidentie van CdLS wordtgeschat op 1: 10.000 tot 1: 30.000 levend geborenen.De variatie wordt waarschijnlijk veroorzaakt dooronderdiagnostiek van mensen met milde vormen vanCdLS. In Nederland worden ongeveer 5-10 kinderen perjaar met CdLS geboren en er zijn nu naar schatting 100-150kinderen/volwassenen waarbij de diagnose is gesteld. In eengemiddelde huisartsenpraktijk (omvang 2.500 patiënten) zietde huisarts gedurende een 30-jarige loopbaan ten hoogste1 patiënt. Kinderen met CdLS worden overal ter wereldgeboren, ongeacht ras, leeftijd van ouders, religie of sociaaleconomische status.

Geslachtsverdeling

Het syndroom komt even vaak bij meisjes als bij jongens voor.

Erfelijkheid en etiologie
CdLS is een genetisch heterogene aandoening:
  • bij 75-80% van de mensen met CdLS kan bij genetisch onderzoek een afwijking worden gevonden;
  • bij 20-25% van de mensen die een klinische diagnose CdLS hebben, kan op dit moment geen mutatie gevonden worden.

De diagnose wordt nog steeds vooral klinisch gesteld en de algemeen geaccepteerde opvatting is dat de diagnose geldig blijft, ook al is er op DNA-niveau (nog) geen afwijking te vinden

Er zijn tot nu toe 6 genen bekend die CdLS kunnen veroorzaken:

GenmutatieFrequentieOvererving
NIPBL op chromosoom 5p13.270-75%autosomaal dominant
SMC3 op chromosoom 10q25˂1%autosomaal dominant
SMC1A op chromosoom xp11.25%X-gebonden
HDAC8 op chromosoom xq13.1˂1%X-gebonden
RAD21 op chromosoom 8q24.11˂1%autosomaal dominant
ANKRD11 op chromosoom16q24.3frequentie nog niet bekendautosomaal dominant
Er is enige genotype-fenotype correlatie
  • Patiënten met een SMC1A- of SMC3-mutatie vertonen over het algemeen een milder fenotype.
  • Over het algemeen is er een ernstiger fenotype bij patiënten met mutaties van het NIBPL-gen. Bij 15-20% van de mensen die een NIPBL-mutatie hebben, blijkt deze niet aantoonbaar te zijn in bloed, maar alleen in weefsels (‘mozaїcisme’). Mensen met een dergelijk mozaїcisme zijn op dezelfde wijze aangedaan als mensen die de mutatie wel in alle celtypes van het lichaam hebben.
Penetrantie
  • Er zijn geen personen met NIPBL-mutaties bekend die niet het CdLS hebben. De penetrantie bij de NIPBL-mutatie lijkt dus 100%.
  • Ook bij de SMC1A-mutatie lijkt de penetrantie heel hoog te zijn. 
  • Binnen de groep mensen met een SMC1A-mutatie, heeft een aantal ernstige epilepsie en een ontwikkelingsachterstand zonder de uiterlijke kenmerken van CdLS.
    Het beeld lijkt op het Rett syndroom.
  • Binnen de groep mensen met een ANKRD11-mutatie heeft een groot aantal het Kabuki syndroom, dat behalve de ontwikkelingsachterstand nauwelijks lijkt op het CdLS. Het is nog onbekend hoe verschillende veranderingen in hetzelfde gen zulke uiteenlopende consequenties kunnen hebben.
Overerving 

CdLS in klassieke vorm erft meestal autosomaal dominant over, soms X-gebonden. In veruit de meeste gevallen blijkt de verandering in het genetisch materiaal niet eerder in de familie voor te komen, maar betreft het de novo mutaties. De kans op herhaling binnen een gezin is erg laag, namelijk ± 0,6 %. Als ouders geen klinische kenmerken vertonen, is de kans op dragerschap voor broers en zussen zeer klein. Alleen bij de zeer zeldzame X-gebonden vorm, die vrijwel alleen voorkomt bij de milde vorm van het CdLS, kan deze kans duidelijk hoger liggen.10 Put footnote to literature
Bij kinderen met somatisch mozaïcisme (geen mutatie aantoonbaar in lymfocyten, wel in wangslijmvliescellen) is de kans op herhaling voor de ouders en broers en zussen niet verhoogd. Het komt voor dat er meerdere aangedane kinderen binnen één gezin zijn. Daarom moet ook rekening gehouden worden met de mogelijkheid van kiemcelmozaïcisme bij één van de gezonde ouders. Daarbij is de mutatie aanwezig in zaadcellen of eicellen en eventueel in een deel van de bloedcellen van één van de ouders van het kind met CdLS. Deze ouder kan milde tekenen van het CdLS hebben.

(Differentiaal )diagnose, beloop en prognose
De diagnose CdLS wordt op het klinisch beeld gesteld. 

De meeste kenmerken kunnen meteen na de geboorte herkend worden. Bij sommige kinderen met een milde vorm worden de kenmerken pas duidelijker tijdens het opgroeien.3 Als een kinderarts de diagnose CdLS overweegt, zal hij de ouders naar de klinisch geneticus verwijzen en zal onder andere DNA-onderzoek worden gedaan.
Diagnostische criteria zijn:

  • bijzondere gelaatskenmerken ( ˃95 %);
  • (intra-uteriene) groeiretardatie ( ˃95 %);
  • ontwikkelingsachterstand (˃95%);
  • ledemaatafwijkingen (˃95%);
  • hirsutisme (˃80%).
Prenatale diagnose 
Soms is er bij de prenatale echo al vermoeden van CdLS. Met een nauwkeurige zwangerschapsecho kan het CdLS al prenataal worden overwogen bij een trage intra-uteriene groei, afwijkingen aan de ledematen, afwijkingen aan het gelaat (kleine hoofdomtrek en bijzondere neusvorm), cardiale defecten (onder andere ASD, VSD, PDA, overrijdende aorta, aorta- of pulmonaalstenose, tetralogie van Fallot) en middenrifbreuk.
Differentiaal diagnose
  • Coffin Siris syndroom;
  • Rubinstein-Taybi syndroom;
  • Foetaal Alcohol syndroom;
  • Ruvalcaba syndroom;
  • Scott craniodigitaal syndroom;
  • Chromosoom 3, trisomie 3q2, duplicatie 3q-syndroom;
  • Fryns syndroom;
  • Roberts syndroom.
Beloop en Prognose 
Voedingsproblemen komen heel veel voor bij baby’s en jongere kinderen met CdLS. Veel kinderen kunnen maar weinig en kleine porties voeding verdragen. Ze geven snel en veel voeding terug. Het voeden kan daarom veel tijd kosten en ook emotioneel veel van ouders vragen. Als kinderen ouder worden, verdwijnen deze voedingsproblemen grotendeels. Gastro-oesophagale reflux ziekte (GORZ) kan langdurig blijven bestaan en ook na operatie terugkeren.

In de eerste levensjaren is de gezondheid vooral afhankelijk van de ernst en behandelopties van bijkomende aandoeningen, zoals:

  • cardiovasculaire aanlegstoornissen;
  • bronchopulmonale dysplasie/prematuriteit;
  • laag geboortegewicht en moeizame groei na de geboorte;
  • ademhalings- en voedingsproblemen (met name gastrooesofageale reflux ziekte, hernia diafragmatica en malrotatie van de darmen);
  • (aspiratie)pneumonieën (door reflux);
  • volvulus en darmafsluitingen.

Kinderen met CdLS kunnen, ondanks alle goede zorg, op jonge leeftijd overlijden, met name aan de gevolgen van cardiovasculaire aanlegstoornissen en (aspiratie)pneumonieën. Na het eerste levensjaar is de levensverwachting veel beter. Er zijn mensen van zestig en zeventig jaar met CdLS.

De meeste mensen met CdLS overlijden aan respiratoire problemen, met name (aspiratie/reflux)pneumomieën en aan gastro-intestinale problemen, zoals obstructie en volvulus. Andere oorzaken zijn aangeboren hartafwijkingen, hernia diafragmatica, neurologische problemen en sepsis.

Bij mensen met CdLS kunnen eerder verouderingsverschijnselen
optreden, zoals grijs haar of verminderde
botdichtheid.5 fut footnote to literature

About the website contents

All of the information on this WebSite is for education purposes only. The place to get specific medical advice, diagnoses, and treatment is your doctor. Use of this site is strictly at your own risk. If you find something that you think needs correction or clarification, please let us know at: 

Send a email: info@cdlsWorld.org