Community

De Nederlandse ervaring


Dit artikel beschrijft 39 patiënten met Cornelia de Lange syndroom (CdLs). Van allen is er een klinische evaluatie en laboratoriumonderzoek gedaan en is het gedrag in kaart gebracht. Ook is gekeken naar een verband tussen de afwijking op DNA-niveau (het genotype) en de uiterlijke kenmerken (het fenotype).

Medische voorgeschiedenis en uiterlijke kenmerken

Deze omvatte de ziektegeschiedenis, de familiegeschiedenis, lichamelijk onderzoek en een beschrijving van uiterlijke kenmerken. Bij oudere patiënten werden foto’s van vroeger bekeken en waar mogelijk zijn medische gegevens en uitkomsten van eerder psychologisch onderzoek opgevraagd. De mensen werden bij het eerste contact via een scoresysteem ingedeeld in de volgende vier groepen: klassiek CdLS, mild CdLS, mogelijk CdLS en geen CdLS. In totaal deden 42 personen mee. Drie van hen bleken toch geen CdLS te hebben. Vandaar het aantal van 39 patiënten met CdLS. Al deze personen waren de enigen in hun familie met deze aandoening. De kenmerken waren dezelfde kenmerken als die al eerder beschreven werden. Een nieuw kenmerk is de afwijking aan de stand van de tenen: de meeste leerboeken geven aan dat de tenen niet afwijkend zijn, maar een flink aantal van de patiënten had een verkorte 4e teen, en soms ook een korte 3e of 5e teen. Ze leken daarvan geen last te hebben.
Een nieuw kenmerk is de afwijking van de stand van de tenen: een flink aantal had een verkorte 4e teen en soms ook een korte 3e of 5e teen.

3-D fotografie

Bij 20 personen (7 vrouwen – 13 mannen) met vermeend CdLS zijn 3-D foto’s gemaakt. De leeftijd liep van 1.3 tot 23.8 jaar (gemiddeld 10.8 jaar). Ter vergelijking zijn 195 beelden gebruikt van ‘normale’ personen in de leeftijd van 2 weken tot 24.2 jaar. De foto’s bleken uiterst betrouwbaar te zijn: iedereen die op basis van DNA gegevens ook echt CdLS had, bleek in de patiënt-categorie te vallen, en degenen die het niet hadden, vielen er ook zonder meer buiten. Slechts bij een paar patiënten bleef het bij het klinische onderzoek onzeker of ze nu wel of niet CdLS hadden; drie ervan zouden op basis van de foto’s het wel hebben, twee niet. Het totale aantal foto’s is nog te klein om verder onderzoek met de foto’s te doen, maar vervolg gaat plaats vinden: er zullen ook foto’s gemaakt worden bij de Engelse patiëntengroep en dan wordt het aantal patiënten groot genoeg voor een volledig onderzoek.

Psychologisch onderzoek

Bij 36 van de 39 personen is psychologisch onderzoek gedaan (zelfredzaamheid, gedragsproblemen en een autismevragenlijst). Er bleken veel meer kinderen en volwassenen met CdLS kenmerken van autisme te tonen dan we vroeger dachten. Het zijn wel bijzondere kenmerken van autisme die ze hebben. De huidige studie bevestigt dat er bij personen met CdLS een aanzienlijk risico bestaat op het ontwikkelen van ernstige gedragsproblemen. Er is een hoge correlatie gevonden tussen de ernst van de gedragsproblemen en het niveau van zelfredzaamheid. Hoe lager de zelfredzaamheid, hoe ernstiger. Eerder onderzoek heeft duidelijk aangetoond dat gedragsproblemen vaak samenhangen met problemen in de communicatie.
De vraag rijst of een subgroep van CdLS-patiënten binnen het autisme spectrum valt. Het onderscheid tussen autisme en ernstige beperkingen op grond van de verstandelijke handicap is niet altijd makkelijk te maken. Op dezelfde manier is het hier onzeker of het lage niveau van functioneren de autistische kenmerken ‘veroorzaakt’ of omgekeerd. Dit neemt niet weg dat een van de uitkomsten is dat het aantal autistische kenmerken toeneemt naarmate het niveau van functioneren lager is. De herkenning van autistische kenmerken heeft consequenties voor de aanpak en behandeling. De combinatie van autistische kenmerken en een verstandelijke beperking vormt een hoog risico op moeilijk gedrag. De herkenning van ‘autisme’ bij mensen met CdLS kan belangrijke gevolgen hebben voor de aanpak (en vooral ook bij het voorkomen) van moeilijk gedrag. Dat wil zeggen dat men in de bejegening van mensen met CdLS kan profiteren van een autisme – geïnspireerde aanpak met veel nadruk op duidelijkheid en voorspelbaarheid, structuur en ordening en vooral ook op communicatie en contact.
In een tweede artikel voor een psychologisch tijdschrift zal veel verder worden ingegaan op de uitkomsten van het psychologisch onderzoek, in combinatie met de gegevens uit de schaal voor ouderlijke belasting. Bovendien heeft Prof Ina van Berckelaer-Onnes degenen die het duidelijkst kenmerken vertoonden die verwijzen naar autisme uitgenodigd voor een meer gedetailleerd onderzoek (een aantal ouders heeft hier positief op gereageerd).

Laboratoriumonderzoek

Zowel van de personen met CdLS als van beide ouders is bloed afgenomen voor DNA onderzoek. Het gebied dat codeert voor NIPBL is gescreend op mutaties. Mutaties in het NIPBL-gen werden gevonden bij 56% van de deelnemers. Dit ligt iets hoger dan in vergelijkbare studies die elders zijn gedaan. Wellicht dat de zorgvuldige klinische beoordeling aan het begin van het onderzoek hier debet aan is. Hoewel ook bij een persoon uit de ‘mogelijk’ groep een mutatie gevonden werd. Het percentage mutaties ligt net boven de helft. Er blijft dus nog een aanzienlijk deel waarbij – met de huidige techniek – geen mutatie gevonden wordt. Wellicht dat nieuwere, nauwkeuriger technieken het percentage nog wat kunnen ophogen. Maar het blijft ook mogelijk dat een ander gen of andere genen een rol spelen bij CdLS.

Genotype – fenotype correlaties

Gezocht is naar correlaties tussen de verschillende soorten gevonden mutaties enerzijds en de klinische criteria anderzijds. En naar correlaties tussen de indeling in klassiek, mild en mogelijk CdLS en de aan- of afwezigheid van een mutatie. Het genotype (wel of geen mutatie en aard van de mutatie) is op verschillende manieren vergeleken met de klinische kenmerken en gedragsuitkomsten. Wanneer gekeken wordt naar de groep ‘klassiek’ of de groep ‘mild’ dan lijkt er wel een relatie te zijn met een bepaald type mutatie, maar deze relatie is niet sterk genoeg om op individueel niveau een voorspellende uitspraak te doen.

Conclusie

De slotconclusie van het onderzoek kan zijn dat het zinnig is om kinderen of volwassenen die van CdLS verdacht worden, eerst nauwkeurig te laten onderzoeken door iemand met ervaring met het syndroom. Dit blijkt erg betrouwbaar te zijn. 3D foto’s zullen ongetwijfeld kunnen helpen in twijfelgevallen, maar dan moeten de aantallen onderzochte patiënten wel eerst groter worden om betere berekeningen toe te laten. Het DNA onderzoek bevestigt in ruim de helft van de patiënten de diagnose, maar verder werk is hier nodig. Het gedragsonderzoek was het belangrijkst, en zal in een tweede artikel verder uitgewerkt worden. Het nauwkeurig bestuderen van de op autisme gelijkende kenmerken zal ook voor de directe zorg voor de kinderen van belang kunnen zijn.

Source:
Page history
Last modified by Gerritjan Koekkoek on 2023/07/05 20:29
Created by Gerritjan Koekkoek on 2010/07/18 20:18

About the website contents

All of the information on this WebSite is for education purposes only. The place to get specific medical advice, diagnoses, and treatment is your doctor. Use of this site is strictly at your own risk. If you find something that you think needs correction or clarification, please let us know at: 

Send a email: info@cdlsWorld.org